|
feiten
Vanaf 1639 begint de gemeente de benodigde panden aan te kopen voor een nieuw en groot stadhuis op
de Dam. Jacob van Campen wordt de ontwerper en uitvoerend architect waarbij stadsarchitect
Daniël Stalpaert de dagelijkse leiding krijgt over de bouw van dit in klassieke stijl opgetrokken
grootse Raadhuis.
In het jaar 1655 wordt het stadhuis officieel in gebruik genomen, maar de schilderwerken en
de vele decoraties nemen nog enkele tientallen jaren in beslag.
In 1795 wordt de Bataafse Republiek uitgeroepen, in de praktijk niet meer dan een gemoedelijke
compromis-sluitende groep landelijke "bestuurders" van een verzameling provincies en steden welke
zelf verregaande bevoegdheden hebben. Al min of meer een vazalstaat van Frankrijk, wordt de Republiek
in 1806 door keizer Napoleon volledig ingelijfd bij Frankrijk en wordt ook nog gedwongen zijn broer Lodewijk
Napoleon als koning van Holland te accepteren. Als eerste instantie wordt Den Haag als residentie
gekozen, maar het Amsterdamse stadsbestuur moet (langzaam maar zeker) binnen twee jaar haar
Stadhuis (in eerste instantie tijdelijk) afstaan aan de koning en naar het Prinsenhof op de Oudezijds
Voorburgwal uitwijken. Deze verhuiskosten zullen in eerste instantie door de staat worden betaald.
In het gebouwencomplex Prinsenhof huizen al enkele rijksdiensten en de stad moet
hiervoor zelf vervangende ruimten zoeken.
Het Stadhuis wordt van binnen danig verbouwd, gelukkig zonder al te veel te slopen. De gebruiker zal voor
het onderhoud zorg dragen.
Ook wordt er een balkon over de volle breedte aan de voorzijde aangebracht.
Een aantal kunstwerken gaan naar het Prinsenhof, anderen worden bij twee particulieren in bewaring
gegeven. Deze laatste twee worden alsnog gedwongen een deel daarvan af te staan aan de koning,
waaronder de schilderijen De Nachtwacht en De Staalmeesters.
Ook wordt men gedwongen om het op de Dam in gebruik zijnde Waaggebouw af te breken.
Dit alles ondanks de vele kritiek van burgemeester, notabelen en burgers.
Om de twee jaar wordt in augustus een tijdelijke expositie van nationale kunstenaars gehouden
waarbij de vier beste werken een prijs krijgen. Deze traditie bestaat nog steeds.
Na de val van Napoleon in 1813 geeft prins Willem van Oranje in eerste instantie het gebouw terug aan
de stad Amsterdam, maar wil het weer terug na zijn kroning tot koning.
Vanwege de slechte financiële positie van Amsterdam wordt toegestaan dat de koninklijke familie het
stadhuis voorlopig mag gebruiken. De gebruiker zal het gebouw onderhouden.
Vanaf die tijd staat het voor het grootste deel van de tijd leeg.
Na de Eerste Wereldoorlog blijkt dat het gebouw sterk verwaarloosd is en dat er zowel binnen als
buiten veel achterstallig onderhoud nodig is. Amsterdam heeft niet de financiën voor een renovatie,
verhuizing en onderhoud en men vindt het gebouw niet meer geschikt om als stadhuis dienst te doen.
Daarom wordt het in 1936 voor een schamele schadevergoeding van 10 miljoen gulden (zelfs minder
als de bouwkosten waren zo'n 250 jaar geleden) rijkseigendom en ter
beschikking gesteld aan de toenmalige koningin Wilhelmina.
Hierna is het gebouw officieel een Paleis van het Rijk en wordt het gerenoveerd op kosten van de staat
waarbij wordt gestreefd om zoveel mogelijk de gedaante van voor 1806 te verkrijgen.
Hernoemd als Paleis op de Dam wordt het nu al jarenlang slechts gebruikt
voor ontvangst- en verblijfsruimte voor officiële staatsiebezoeken
en als pretpark voor de Oranje telgen,
zoals hun kroningen, huwelijken en vrijgezellenfuiven.
|
|